1 | Wijsheid heeft haar huis gebouwd, 1)
haar zeven zuilen uitgehouwen, |
2 | haar slachtdieren heeft zij geslacht, haar wijn gemengd,
ook heeft ze haar tafel al gedekt; |
3 | haar meisjes heeft zij uitgezonden,
daar waar de stad zich hoog verheft, nodigt zij uit: 2) |
4 | `Wie onkundig is, die moet híerheen!´
Tot de onverstandige zegt zij:
|
5 | `Kom, eet het brood dat ik je bied
en drink van de wijn die ik heb gemengd! |
6 | |
7 | Wie een spotter terechtwijst, haalt zich hoon op de hals,
je berispt een schoft tot je schade. |
8 | Berisp niet een spotter, hij zou je maar haten,
berisp juist een wijze, die zal van je houden! |
9 | Breng een wijze iets bij en hij wordt nóg wijzer,
school een rechtschapene, hij meerdert zijn kennis! |
10 | ´t Begin van de wijsheid is ´t ontzag voor JHWH,
het heilige kennen is inzicht. |
11 | Want door míj worden talrijk je dagen,
vermeerderen voor jou zich de jaren van leven. |
12 | Ben je een wijze, je wordt daar zelf wijzer van,
maar ben je een spotter, dáár heb je jezelf mee. |
13 | Een dwaze vrouw is opgewonden,
de verleiding zelve 4) maar weet nergens wat van. |
14 | Bij de ingang van haar huis zit zij neer,
daar troont 5) zij, hoog in de stad, |
15 | om te nodigen wie er op de weg passeren,
op rechte paden gaan: |
16 | `Wie onkundig is, die moet híerheen!´
Die onverstandig is zegt zij:
|
17 | `Gestolen water is zoet,
en stiekem brood, dat is heerlijk!´ |
18 | Maar hij weet níet dat daar de schímmen zijn,
diep in het dódenrijk die door haar zijn genodigd. |